Mijn dochter is nu twaalf weken oud en ze heeft het verhaal inmiddels twee keer gehoord. Af en toe hoor ik een boer of wat gereutel in de luier maar over het algemeen let ze goed op. Dat is belangrijk. En mijn dochter biedt altijd een luisterend oor voor belangrijke zaken. “Het roze olifantje,” uitgegeven in 1981 door Feministische Uitgeverij Sara werd mij ook talloze keren voorgelezen maar ik vrees dat ik vooral naar de mooie plaatjes keek. Waarschijnlijk ben ik daarom nu een kunsthistoricus die zonder werkvergunning met Echtgenoot in Amerika woont en de hele dag taartjes en broden bakt (en die helaas nog opeet ook), nooit iets afmaakt maar wel met gemak vier oude afleveringen van The Guardian zit weg te tikken.
Het verhaal gaat over een olifantje dat ondanks het feit dat ze de hele dag anemonen en pioenrozen eet maar niet roze wilde worden zoals alle andere damesolifanten. De meisjesolifanten in Olifantenland hadden allemaal stralende ogen en een huid zo roze als een zuurstok. Dat kwam door de exclusieve consumptie van die bloemen. Niet dat die bloemen nu zo lekker smaakten, maar als je niet zuurstokroze werd dan zou er niemand met je willen trouwen. Terwijl de jongensolifanten, die allemaal olifantengrijs waren, lekker groen gras aten en door de modder rolden, keken de meisjesolifanten vanaf een omheinde tuin toe. In de hoop dat hun huid snel roze zou worden kregen alle meisjesolifanten meteen zuurstokroze sokjes aan, een roze kraag om en een roze lint om het puntje van hun staart. Eén olifant kon echter maar niet roze worden (tot verdriet van haar moeder en razernij van haar vader). Het meisje, Olivia, at nog meer anemonen en pioenrozen om haar ouders geen verdriet te doen maar werd steeds grijzer en grijzer. De tijd verstreek en de ouders van Olivia gaven de hoop op. Olivia werd eindelijk met rust gelaten. Dolblij klom het olifantje over het hek, schopte haar zuurstokroze outfit uit en plonsde vrolijk door de modder. Tot verbazing, verontwaardiging en tenslotte jaloezie van de andere meisjesolifanten die achter het hek naar haar stonden te kijken. Op dag vijf breekt de dapperste der meisjesolifanten echter los, gevolgd door de andere dames, sokjes, kragen en lintjes in een hoop achterlatend, om zich bij Olivia te voegen. Na het proeven van het groene gras en het zorgeloze spelen in het water, wilde niet één meisjesolifant ooit nog roze sokjes dragen of pioenrozen en anemonen eten. Vanaf dat moment zijn alle olifanten gewoon olifantengrijs. En kun je bijna geen verschil meer zien tussen de jongetjes en de meisjes.
Vanaf dat moment mogen vrouwen hun eigen vuilnis buiten zetten. We mogen zelfs alle vuilnis van iedereen buiten zetten. Vanaf dat moment mogen wij staan in de metro terwijl mannen vechtend de laatste beschikbare stoel weten te bemachtigen. Wij mógen niet eens meer zitten in de metro. Zelfs zwanger worden we opzij geduwd door fitte twintigjarige gastjes. Zo is dat roze olifantje echt niet bedoeld hoor!
Aan de oostkust van Amerika zijn vrouwen zo geëmancipeerd dat ze graag zelf hun loeizware koffers sjouwen en worden ze gelukkig wanneer een man een deur voor hun neus dichtsmijt. Sterker nog, ze worden diepongelukkig van een man die de deur voor hen openhoudt. Emancipatie houdt blijkbaar een totale afbreuk van het fatsoen in. Ik wil graag groen gras eten en mijn zuurstokroze kraagje aan de wilgen hangen maar moet dit ook betekenen dat de man niet langer galant is? Emancipatie lijkt op die manier een goede truc van mannen. Wij willen best net als de jongensolifanten door de modder rollen maar dat betekent niet dat die modder in ons gezicht mag worden gesmeten. Dit gaat niet meer om een streven naar gelijkheid maar om een ontkenning van onze door mij zeer gewaardeerde verschillen. Kunnen wij alsjeblieft weer een beetje terug naar De Heer. De heer die een shawl over je schouders drapeert, die je zijn jas aanbiedt wanneer je het koud hebt, die de deur voor je openhoudt en die je sigaret aansteekt. Het liefst zie ik hem in een mooi pak met een hoed. Het liefst hoor ik hem zeggen dat alles goed komt.
Vrouw zijn zonder zuurstokroze uniform maar mét de geneugten van groen gras. Dan kunnen wij weer gewoon zitten in de metro.
Voor vandaag wil ik een gerecht van Yotam Ottolenghi onder de aandacht brengen omdat het me zo verrast heeft. Het gaat hier om de sobanoedels met aubergine en mango. Een voor mij in eerste instantie volstrekt onaantrekkelijke combinatie die extreem lekker bleek te zijn. Maken dus!
Hiervoor heb je nodig:
voor twee personen als hoofdgerecht of voor zes personen als licht voorgerecht:
1 ¼ dl rijstazijn
40 gr kristalsuiker
½ tl zout
2 tenen knoflook, fijngehakt
½ verse rode chilipeper, zonder de zaadjes fijngehakt
1 tl geroosterde sesamolie
geraspte schil en sap van 1 limoen
2 ¼ dl zonnebloemolie
2 aubergines, in blokjes van 2 centimeter
250 gr sobanoedels (boekweitnoedels)
1 grote rijpe mango, in blokjes van 1 cm
40 gr basilicumblad, fijngesnipperd
40 gr korianderblad, fijngesneden
½ rode ui, in flinterdunne ringen
Maak eerst de dressing. Verwarm in een steelpan de azijn met de suiker en het zout 1 minuut tot de suiker net is opgelost. Neem de pan van het vuur en voeg de knoflook, chilipeper en sesamolie toe. Laat de dressing afkoelen en roer er de limoensap en –rasp door.
Verhit de zonnebloemolie in een grote pan en bak de aubergineblokjes in drie of vier porties. Schep ze als ze goudbruin zijn in een zeef, bestrooi ze royaal met zout en laat ze uitlekken.
Kook de noedels in ruim kokend water met zout en roer af en toe. Ze zijn in 5-8 minuten beetgaar. Giet ze af, spoel ze onder de koude kraan, schud er zoveel mogelijk water af en dep ze in een theedoek droog.
Vermeng de noedels in een schaal met de dressing, de mango, de aubergine, de helft van de kruiden en de ui. Je kunt hem nu 1-2 uur opzij zetten. Vlak voor het opdienen schep je er dan de rest van de kruiden door. Ik heb direct alle kruiden door de salade geschept en hem meteen opgegeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten